Red Devils

De verdrukte Vlaming. Wie was dat eigenlijk?

Sociolinguïstische bedenkingen bij een mythe.

Blog
Jan Blommaert
08/09/2016

De taalgrens als stakingsgrens

We vierden zonet weer een Vlaamse Feestdag op 11 juli. En Vlaams Minister-President Geert Bourgeois deed dat in stijl op de Groeningekouter in Kortrijk, die heilige grond waar “de Vlamingen” in 1302 een kleine veldslag wonnen tegen “de Fransen”, en dit onder de gezegende hoede van De Maagd Van Vlaanderen. Daar, onder dat beeld van de patroonheilige van de Gulden Sporen, verklaarde Bourgeois de taalgrens tot een stakingsgrens, en wist hij te melden dat “de Vlaming” spuwt op die Waalse stakingsdrift. Het feit dat er in Vlaanderen (en met name in Antwerpen) meer wordt gestaakt dan in grote delen van Franstalig België liet hij even terzijde – stakende Vlamingen, dat weten we, zijn slechte Vlamingen. Die spuwen dus niet.

Interessanter is hoe, elk jaar weer, die elfde juli een mythologie wordt opgedist, zogezegd geworteld in “onze geschiedenis”, en als motivatie voor datgene wat ons huidige staatkundige Vlaanderen voorstelt of moet voorstellen, terwijl ze uiteraard een mythologie is. Een verzinsel dus. Hier is de clou van dat verzinsel; ik geef ze in enkele punten die elk een gedachtesprong vertegenwoordigen – een brok historische kletskoek die we zouden moeten aannemen als waarheid, als het verhaal van “onze” natie – Vlaanderen.

  • Het huidige gewest Vlaanderen, afgebakend door de taalgrenzen in het begin van de jaren 1960, is een getrouwe weergave van het historische “Vlaanderen” dat in, bijvoorbeeld, de Guldensporenslag kamp koos.
  • Het huidige België is een Franstalige constructie die gedurende ruim een eeuw een soort kolonisatie van Vlaanderen heeft volgehouden, waarbij het Nederlands werd verdrukt en met uitsterven werd bedreigd, tot wanneer het Vlaamse volk opstond en “zijn rechten” opeiste.
  • Wat Vlaanderen betreft, dat was altijd Nederlandstalig, terwijl de bestuurstaal in België Frans was. De meest hardnekkige Flaminganten suggereren daarbij dat dit Vlaanderen altijd homogeen Nederlandstalig was, en daardoor een soort organische eenheid met het huidige Nederland uitmaakt. Dit zijn de zogeheten “Orangisten”, die een aansluiting met het Noorden bepleiten.
  • Afscheiding van België is dan ook de historische voortzetting van de Guldensporenslag, waarbij “de Vlamingen” eindelijk het juk van de Fransen – nu de Franstaligen – afwerpen, en dan al dan niet samen met Nederland een briljante toekomst tegemoet schrijden.

U voelt me al komen.

Over het huidige en het historische Vlaanderen

De taalwetten hebben een Vlaams gewest geschapen – een stuk grondgebied dat vervolgens via diverse staatshervormingen een semi-staatkundige vorm als Vlaams Gewest heeft aangenomen. Maar dit is nieuw, het heeft geen enkel historisch precedent. Het huidige gewest Vlaanderen was in diverse stadia van z’n geschiedenis doorsneden door concurrerende graafschappen, hertogdommen, prinsbisdommen en andere heerlijkheden, en zelfs landsgrenzen. Delen van het huidige Vlaanderen behoorden bijvoorbeeld toe aan Frankrijk, terwijl andere delen aan het Heilig Roomse Rijk toebehoorden. Het Vlaanderen dat Geert Bourgeois bezingt is dus een goeie halve eeuw oud, niet ouder. En het is een product van een Belgisch politiek compromis.

Wie dit niet gelooft moet even rekening houden met het feit dat in de volksmond het woord “de Vlaanders” staat voor de delen ten noorden van de Schelde (grofweg de huidige provincies Oost- en West-Vlaanderen). En dit besef is er wel degelijk bij sommigen. Om serieus te beginnen (alhoewel?), herinner U het voorstel van liberaal parlementslid en burgemeester van Mechelen, Bart Somers van een jaar of wat terug, waarin hij wenste dat de Provincie Antwerpen zou herdoopt worden tot “Midden-Brabant”. Zo zou ze aansluiten op de Provincie Vlaams-Brabant ten zuiden, en de Nederlandse provincie (Noord-) Brabant aan de andere zijde. Want Brabant is “Vlaanderen” niet. En iets minder serieus: toen recent bekend werd dat de Ronde van Vlaanderen in de toekomst van start zou gaan in Antwerpen in plaats van in Brugge waren er commentatoren die erop wezen dat de Ronde op die manier het oude Graafschap Vlaanderen verliet, en dus geen Ronde van (het historische) Vlaanderen meer was. De Antwerpse burgemeester en N-VA voorzitter De Wever kent die geschiedenis uiteraard, maar hem is het net als Bourgeois te doen om het huidige Vlaanderen, die creatie van de Belgische staat, ingang te doen vinden als nieuwe historische realiteit. Enfin, als “mythisch-historische” realiteit, om De Wever zelf te parafraseren.

Grenzen zoals ze vandaag getrokken zijn, zijn recent – neem gewoon eens een kaart van Europa in 1914 bij de hand om te zien hoe recent ze eigenlijk wel zijn. Dat maakt dat behoorlijk wat hedendaagse nationale helden niet “hier” geboren zijn. De grootvader van die oer-Duitser Beethoven kwam uit Mechelen, en de Vlaamse Primitief Rogier van der Weyden heette eigenlijk Rogier de la Pasture en kwam uit Doornik (thans Wallonië). Pieter-Paul Rubens was geboren in het huidige Duitsland, zijn maat Christoffel Plantijn was een Fransman, en wie de geschriften van beide iconisch-Antwerpse heren leest merkt dat ze vlot van de ene op de andere taal overgingen. Het Vlaanderen van vandaag projecteren op dat van 1302 slaat dus nergens op. Trouwens, “de Vlamingen” die in 1302 op de Groeningekouter vochten werden gesteund door milities uit wat nu Wallonië, Brussel en zelfs Frankrijk is. En die Vlamingen vochten voor hun Graaf, Gwijde van Dampierre. Deze – eigenlijk genaamde – Guy de Dampierre was een nette Franse edelman die ook markies van Namen was, en wellicht geen woord “Nederlands” begreep.

Over de taalverhoudingen in België

België bestond nooit uit twee “taalgebieden” (zelfs nu niet). Het is best dat men het vroege België ziet als een meertalig geheel, dat op geen enkele manier leek op de huidige (administratief) eentalige realiteiten die door de taalwetten zijn geschapen. Net zoals slechts een fractie van de Fransen het huidige Frans zou verstaan hebben ten tijde van de Franse revolutie – idem in Italië en vele andere landen waarop we nu een uitgesproken taalidentiteit projecteren – was het België van 1830 een sociolinguïstische chaos. Geletterdheid was voorbehouden aan een kleine elite – de burgerij en de clerus – terwijl het volk allerlei dialecten sprak (de lage geletterdheid is de oorzaak van het feit dat we nog altijd notarissen hebben – mensen wier beroep neerkomt op schrijven in een gestandaardiseerd en daardoor archaïsch ambtelijk jargon, mijlenver verwijderd van de gangbare spreek- en schrijftaal). De elites waren meertalig en, zelfs al voor die tijd, kosmopolitisch. Om even terug te keren naar onze vriend Gwijde van Dampierre: zijn kinderen kregen adellijke aanstellingen, en huwden met edelen, die de familie vertakten naar diverse delen van Frankrijk, Schotland en het huidige Nederland en Duitsland.

De elites uit het vroege België waren eveneens meertalig en kosmopolitisch, en ze groeiden op een bedje van een gegoede handelsburgerij in de steden (alle steden), die sinds de Franse revolutie het Frans als elite-taal was gaan hanteren. Maar één van de vroege Belgische captains of industry, John Cockerill, was een Brit die Luik tot een Europees centrum van staalindustrie omvormde. De handelstaal van z’n bedrijf was Frans, maar we mogen aannemen dat Cockerill daar af en toe wat Engels doorheen mengde (en ermee wegraakte), en uiteraard bewoog de man zich, zoals hedendaagse CEO's, in een ruim Europees netwerk van ondernemers en financiers. Het kosmopolitische karakter van België zorgde ervoor dat Brussel één van de allereerste bureaus kreeg van het nieuwsimperium Reuters (met een verzendingsdienst aanvankelijk bestaande uit reisduiven). Het liberale karakter van de vroege staat maakte steden als Brussel ook tot een pleisterplaats van politieke vluchtelingen zoals Karl Marx en van literaire bohèmiens zoals Victor Hugo. De mensen die Leopold II aantrok om zijn Congo-Vrijstaat te beheren waren een internationaal gezelschap van Belgen, Fransen, Britten, Nederlanders, Zweden, Denen en zo meer. En Leopolds eigen vader was, uiteraard, een Duitser die aan het Britse hof werkloos was geraakt na de dood van zijn vrouw, de kroonprinses, en dan mits een huwelijk met de dochter van de Franse koning de Belgische troon mocht bestijgen. Onze huidige koning is de zoon van een Italiaanse moeder en een vader die half-Zweeds en half-grotendeels-Duits was. Dit is niet uitzonderlijk: de Nederlandse monarchie heeft haar oorsprong even goed in Duitsland, en de Britse Windsors stonden tot het begin van de Eerste Wereldoorlog bekend als de Saxen-Coburg-Gotha's – Duitsers dus, en verwant met zowat alle andere Europese monarchen.

Dit land was dus, net als zowat iedere ander land uit die tijd, gelaagd meertalig, met taalgrenzen die niet zozeer doorheen regio’s liepen maar doorheen sociale klassen. Elites bewogen zich in het standaard-Frans wanneer ze in het gezelschap waren van andere elitefiguren, maar spraken patois met hun personeel, en deden dit overal in het huidige België. Schrijftaal en spreektaal waren verschillende taalwerelden, en ook die grens overlapte met de grens van de elites. Schrijven was overigens een beroep, en wie door een Vlaamse kathedraal loopt en de grafstenen leest merkt dat er in dat beroep allerhande talen, voorkeuren en gebruiken naast elkaar leefden. Grafstenen uit de 17de en 18de eeuw, bijvoorbeeld, zijn zowel in vormen van Nederlands, Frans en Latijn te vinden, en de schrijfwijzen van dezelfde formules durven nogal eens uit mekaar lopen. De talen werden immers slechts laat en stapsgewijze gestandaardiseerd. Men vergeet het nogal vlug: de huidige Nederlandse orthografie is een zeer recent maaksel. Ik schreef mijn proefschrift  in 1989 nog in wat toen de “progressieve spelling” heette, waarin we het hadden over “kultuur” en “kommunikatie” – een standaardtaal die enkele jaren later werd afgeschaft. Het taalgebruik van vandaag is dan ook op geen enkele wijze te vergelijken met dat van een halve eeuw geleden, laat staan een eeuw, of zeven eeuwen.

Vlaanderen en z’n talen. 

Vlaanderen was nooit homogeen “Nederlandstalig” (ook nu niet). Ook Vlaanderen was gelaagd meertalig, op net dezelfde wijze als België dat was – de talen waren sociaal verdeeld. De gegoede burgerij en elites hanteerden een gestandaardiseerd en geletterd Frans, terwijl er, gegeven het lage onderwijspeil, geen sprake was van “Nederlands” daarbuiten, wel van een complex en snel veranderend kluwen van plaatselijke varianten, dialecten. Datgene wat we nu als “Nederlands” zien was net zoals het gestandaardiseerde Frans het vehikel van de opgeleide elites – de Henri Consciences, met andere woorden; of later de Van Cauwelaerts en Hostes. Omgekeerd: de enige Belg die een Nobelprijs Literatuur kreeg, Maurice Maeterlinck, was een Vlaming uit Gent die in het Frans schreef. Andere grote Vlaamse kunstenaars uit die tijd deden hetzelfde: Emile Verhaeren, uit Sint-Amands aan de Schelde, werd beschouwd als één van de grootste Franstalige dichters van zijn tijd, en de grote symbolistische schilder Fernand Khnopff was de zoon van een Brugse onderzoeksrechter en werd (per ongeluk allicht, net zoals ikzelf) geboren in Dendermonde. Zijn werk had grote uitstraling in Groot-Brittanië, waar Khnopff vaak verbleef. Deze Vlamingen verkregen internationaal aanzien omdat ze meertalig waren. Omgekeerd was James Ensor, nu zowat het artistieke symbool van Oostende, een Brusselaar van Britse komaf - ook een product van de cosmopolitische cultuur van die tijd dus.

De sociale gelaagdheid van de talen verklaart waarom onze Minister-President “Bourgeois” heet, vermoed ik. En het verklaart eveneens waarom een ander prominent lid van zijn partij “De Wever” heet. De Franssprekende bourgeois kocht z'n kleren bij de Vlaams dialect sprekende wever.

Het “verdrukte” Nederlands. 

We weten nu al dat “het Nederlands” een fictie was in de negentiende en vroeg-twintigste eeuwse geschiedenissen die de Flaminganten graag als historische sociolinguïstiek opdissen. Het gestandaardiseerde Nederlands (van die tijd) behoorde net als het gestandaardiseerde Frans tot de elites. Elites onderscheiden zich altijd mede door middel van apart taalgebruik. Het gewone volk sprak aan alle zijden van de huidige taalgrenzen lokale patois, soms één, soms meerdere, want mensen migreerden ook al in die tijd en huwden niet altijd met iemand uit hetzelfde dorp. In het huidige Wallonië sprak men diverse vormen van Waals dialect (waarvan sommige, zoals het Ardense en het Luxemburgse, grensoverschrijdend zijn), in het huidige Vlaanderen sprak men eveneens dialecten waarvan de grootste blokken ook nu nog hun sporen nalaten – de Vlaamse, Brabantse en Limburgse dialecten zijn nog steeds herkenbaar.

Tot ruwweg de Eerste Wereldoorlog kon België op geen enkele manier democratisch genoemd worden. De macht was uitzonderlijk sterk geconcentreerd in de handen van de ondernemende elites, met de adel en de clerus die zich doorheen de geldelites weefden. En die elites hanteerden, zoals we zagen, het standaard-Frans als voertaal en als bestuurstaal. Die Franstalige elite werd zowel door gewone Vlamingen als door Walen als vijandig beschouwd. De Luikse metaalarbeider voelde zich net even verdrukt als geminacht door de elites als de Vlaamse wever.

Tot de jaren tachtig van de negentiende eeuw was het “Vlaams” (zoals men het noemde in het Parlement) een taal zonder rechten in dit land. De Flaminganten trekken hieruit de conclusie dat er een actieve “verdrukking” was van het “Nederlands” (eigenlijk Vlaamse dialecten), en dat de “Franstaligen” (eigenlijk de meertalige elite) dit Nederlands liefst de wereld uit wilde: dit land moest verfranst worden.

Ik heb ooit eens in het lang en het breed aan de Flamingant Jean-Pierre Rondas uitgelegd dat dit klinkklare nonsens is (vergeefs, vanzelfsprekend). De reden is eenvoudig: indien deze elites, met hun extreem geconcentreerde macht, een “uitroeiïng” van het Nederlands hadden gewild, dan zouden ze daarin zijn geslaagd – net zoals de Franse republikeinen in twee generaties tijd de Franse streektalen wisten uit te roeien en te vervangen door het Frans van Ïle-de-France. Het verwaarlozen van iets is niet noodzakelijk hetzelfde als iets bestrijden. Ja, er zijn de talloze verhalen van kinderen die naar de betere scholen gingen en daar het strikte verbod opgelegd kregen om hun volkstaal te gebruiken, en ja, dat is best onaangenaam. Maar het ging doorgaans om de kinderen van ambitieuze Vlaamse ouders die voor hun kind de nauwe doorgang naar de burgerij wilden forceren. En die doorgang werd bewaakt door een reeks instrumenten, met geld en taal als de meest opvallende.

Men hoort dit uiteraard niet graag, maar heel veel van wat men in dit land “verfransing” is gaan noemen was een verfransing van onderuit, opgelegd door Vlamingen aan zichzelf, vanuit een aspiratie naar opwaartse sociale mobiliteit. Het patroon heeft trouwens een naam: de "verbeulemansing", naar de Vlaamse naam "Beulemans" die snel als "Bullemance" moest worden uitgesproken. Dit patroon is tot in mijn Brusselse jeugd een realiteit geweest. En het is nu vervangen door een identiek mechanisme, waarin de elites Engels aangrijpen als symbolisch toegangsticket tot hun status. Het was in werkelijkheid de Vlaamse (aspirant-) Bourgeois zelve die z’n kinderen verfranste.

Het feit is dat de elites van het Belgique à papa niet de geringste belangstelling hadden voor de volkstalen – de Vlaamse evenmin als de Waalse. Zolang de sprekers ervan geen democratische rechten eisten, werden ze met rust gelaten. En zo overleefden die dialecten moeiteloos, binnen het kader van dat gelaagd meertalig systeem dat ik eerder besprak. In de sociolinguïstiek noemen we die houding van desinteresse “benign neglect”, “goedaardige verwaarlozing”. En als er vandaag in de wereld nog een aantal minderheidstalen en dialecten bestaan, dan is dat in vele gevallen omwille van dat soort verwaarlozing: het kan ons niet schelen wat ze spreken, wij spreken iets anders en we laten ze doen. Talen sterven uit om diverse redenen, en de voornaamste daarvan zijn, ofwel, sprekers die zelf, uit eigenbelang, kiezen voor een andere taal (zoals de “verfransing” bij ons), ofwel een bestuur dat plots actief en bestraffend ingrijpt tégen het gebruik van bepaalde talen – zoals onze NV-A excellenties nu tegenover elke taal die niet als Nederlands bekend staat. “Benign neglect” is daar een prima tegengif voor.

Wie politieke teksten uit het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw bestudeert merkt trouwens dat de houding tegenover taal op zich verbazend relax is. Het is wanneer het “volk”, die mensen die patois spreken, plots ook politieke en sociale eisen gaat stellen, dat er een “taalstrijd” opduikt. Maar zelfs die taalstrijd is naar de maatstaven van vandaag al bij al erg mak. Ja, er heerst een minachting voor het “Vlaams” wanneer men het voorstelt als een mogelijke bestuurstaal, onderwijstaal of cultuurtaal (eveneens een ding dat een lang leven had; in de vroege jaren zeventig, in Brussel, onderhield de oude Madame Colpaert – goeie Vlaamse naam – mij elke zaterdag over het feit dat à l’Université de Gand, on donne des cours en néerlandais, quel horreur). Maar die minachting ging gepaard aan een aanvaarding van het feit dat de gewone mensen die talen nu eenmaal spraken, tja. En dat men die gewone mensen op een zeker moment ook basisonderwijs in die taal zou kunnen geven was ook niet iets wat heftige emoties opwekte.

Het was trouwens zo dat iemand als Frans Van Cauwelaert – zonder twijfel de politicus die het meest heeft bereikt voor het Nederlands in zijn lange loopbaan – een zeer gematigde koers volgde, gericht op evenwaardige meertaligheid in België. Frans en Nederlands zouden in zijn visie niet langer in een hiërarchie gerangschikt worden; de elites in Vlaanderen zouden zich van het Nederlands en het Frans kunnen bedienen, op alle vlakken die men met de elite associeerde – politiek, economie, onderwijs en cultuur. Er werd dus niet gestreefd naar eentalige deelgebieden, wel naar democratisch pluralisme in het domein van de talen van België. Dat is de reden waarom ik voor iemand als Van Cauwelaert de grootste achting behoud. En het is de reden waarom hij zoveel heeft bereikt voor wat men de Vlaamse Zaak noemt. Wat er na zijn loopbaan gebeurde – de taalgrenzen, de staatshervormingen en het racistische separatisme – is op geen enkele wijze een logisch verlengstuk van zijn Vlaamse Strijd, wel een diepe discontinuïteit. En noteer, alweer, dat Van Cauwelaert een uiterst succesvol politicus was omdat hij … meertalig was. Dat gold eveneens voor andere prominente Vlaamse politici van die generaties. Hun behendigheid in Franstalig debatteren, hun respect voor en vanwege Franstalige collega’s en hun compromisbereidheid zorgden ervoor dat een Parlement dat overwegend door een Franstalige bourgeoisie bevolkt werd rechten voor Nederlandstaligen goedkeurde, en dat koningen die de Vlamingen niet meteen hoog op hadden wetten van die strekking ondertekenden. Il faut le faire.

Wie is die verdrukte Vlaming dan?

Vlaanderen wordt nu geregeerd door nationalisten, en nationalisme is een syndroom – een ziekte met vele symptomen. Eén ervan is dat zogenaamde “verdrukte minderheden”, van zodra ze macht verwerven, die macht bliksemsnel blijken te willen aanwenden om hun eigen minderheden te verdrukken. Een ander symptoom is dat ze een voorliefde hebben voor fabeltjes, die dan als doctrine – als waarheid – verkocht moeten worden. De geschiedenis wordt achteruit gelezen, alsof het heden (waarin zij de macht hebben binnen een welbepaalde reeks omstandigheden)  tijdloos is en weergeeft hoe het altijd moet geweest zijn. Vandaar de symbooldrang van Bourgeois, De Wever en andere Flaminganten: de Groeningekouter, de Gulden Sporen, de Maagd van Vlaanderen, de IJzertoren – het moet allemaal uitleggen waarom “wij” weg willen van dat België, dat “ons” zo lang “verdrukt” heeft, en suggereren dat we eindelijk onze homogeen ééntalige heilsstaat zullen hebben. Die heilsstaat, die wordt dan voorgesteld als een historisch feit dat eeuwen lang is overwoekerd door vreemde onderdrukkers. Tot wanneer de nationalisten er zich mee bemoeiden. Het is een nationalistisch sjabloon dat we in de vroege jaren negentig over heel Oost-Europa gekopieerd hebben gezien. En er klopt niks van, want nationalisme is net als imperialisme, simpel gesteld, een streven naar macht en middelen, niets anders.

Wie zich de film “Daens” nog herinnert, zal zich nog de parlementaire tirades van de Francofiel Charles Woeste tegen Daens voor de geest kunnen halen. Een film is een film, en velen hebben Woeste via die film geconstrueerd als iemand die het Nederlands op zich haatte. Wie de parlementaire verslagen leest – de échte debatten tussen Woeste en Daens – merkt echter dat Woeste zich woest verzet tegen de sociale rechten die Daens voor zijn arbeidend volk opeist. Het feit dat dit volk “Vlaams” spreekt is voor Woeste gewoon een nevenaspect, iets wat hem toelaat zijn minachting voor dat minderwaardige arbeidende volk nog wat meer verbale kracht bij te zetten. Het Nederlands en zijn rechten reden mee op de schouders van een bredere beweging voor sociale rechten en democratische emancipatie – het omgekeerde is een verzinsel.

Wie dus op 11 juli naar Bourgeois luisterde toen hij de stakers bespuwde, en hun stakingswil meteen ook als als kenmerkend voor de Franstaligen bestempelde, moet precies hetzelfde hebben gemerkt. Bourgeois verzet zich tegen de sociale en syndicale rechten van een arbeidende bevolking die onder het beleid van zijn coalities lijdt en kreunt. De Franstaligheid die hij erbij sleurt is, net als bij Woeste, a cheap shot dat zijn antisociale ideologie – de basishouding van de goeie ouwe Belgische bourgeoisie, dus – wat kracht moet bijzetten, maar ten gronde gewoon van de pot is gerukt. Woeste was, zoals we zien, gewoon een Bourgeois.

Was de Vlaming dan niet verdrukt? Jazeker, de Vlaming was verdrukt, sociaal, economisch en politiek, en minachting voor de taal was daarvan gewoon een symptoom. Er zijn vandaag dan ook nog altijd verdrukte Vlamingen – heel veel zelfs, en steeds meer, ook al hebben ze volle taalrechten.